Zonder mij was het allemaal vergeten. Al die jaren heb ik mijn herinneringen zorgvuldig verborgen. Als een dwerg in een sprookje poets ik ‘s nachts hebberig mijn schatten. Eén voor één laat ik ze door mijn kromme vingers glijden. Mijn geheugen komt tot leven, even echt als een gladde kiezelsteen die je tussen de wortels in de aarde vindt. Even zwoel als de eerste zonnestralen, de roze vingers die de mist betasten die als lingerie over de heuveltoppen ligt. Even scherp zie ik hoe een staalblauw kevertje zijn weg zoekt langs de kartelrand van een blad. Alles is met elkaar verbonden in die ene dauwdruppel die een ogenblik de oeroude wijnstokken weerspiegelt. Als je goed zou kijken, zou je de Bourgogne kunnen zien, Frankrijk en misschien wel meer. Zonder mij was het verdwenen: dat verloren groen, de roestrode vlekken langs de nerven: een landkaart van een land hier ver vandaan. Misschien dat ik je daarom wil vertellen wat mij is aangedaan: zodat ik niet vergeten word.
De laatste maanden denk ik steeds vaker aan die morgen en net als toen ben ik weerloos voor wat komt. Ik weet nog hoe ik vluchtte, weg van hun laarzen en het venijnige flitsen van vlijmscherpe messen. Doorweekt door de dauw rende ik zo hard ik kon door de wijngaard. Ik rende tot ik struikelde, kraaien vlogen op als flarden van hun geschreeuw toen ze me vonden. Ze sleurden me tussen de bladeren vandaan waar ik schuilde en steeds opnieuw beten hun scharen in mijn vel. Ze namen me mee en nu nog zie ik hun grote voeten die bleven trappen, schoppen tot er niets van me over was dan wat vocht en vellen op de vloer. Eeltige handen tilden me op en droegen me naar beneden. Tot de bodem. Daar werd het donker en het laatste wat ik hoorde was de kelderdeur die dichtsloeg. Hard als de punt aan het eind van een verhaal.
Vergeten
Maar alles is met elkaar verbonden. Ik ben die druiven die rijpen tussen de bladeren, de zon en de bronst van de herten in de heuvels. Maar ik ben ook de stenen van die kelder waar ik gistend van machteloze woede achter werd gelaten. De kou van die gevangenis heeft mijn karakter gevormd. Daar, in het duister, ben ik volwassen geworden.
Met mijn wang tegen het glas gedrukt om niets te missen, luister ik naar hun gedempte stemmen. Uren gaan voorbij. Ik hoor hoe hij de waarheid verdraait als hij een kurk uit een fles trekt: “Weet je nog?” Ze lacht, ook zij is niets vergeten. Haar stem herken ik natuurlijk: “Proost! Op ons?” Ik zou willen schreeuwen maar ik ben tot stilte gedwongen. Dit is mijn plek waar hunkerend moet wachten tot ze me vindt. Tot ze me bevrijdt. Bitter herkauw ik alle tientallen ontmoetingen en gelegenheden. Alle duizend-en-één nachten. Hoe vaak heb ik niet zo gelegen? Zo dichtbij dat ik de warmte van haar hand kon voelen? Ik weet alles nog. Tien jaar geleden was ik erbij toen ze achttien werd. We delen die herinnering die haar verblindt als flitslicht. Haar vader die zwijgend naar de fles in zijn handen kijkt. We weten beiden wat hij gaat zeggen: “Al achttien jaar wacht deze fles op jou. Een gelegenheid om samen te proosten…” stamelt hij en schudt zijn hoofd. Dan vertelt hij verbitterd dat hij niet haar vader is en draait zich om. Tot de zon opkwam staarde ze naar dat etiket zonder de fles aan te raken: een kasteel, haar geboortejaar en met balpen haar 18e verjaardag. “Het jaar erna is hij omgekomen bij een auto-ongeluk,” vertelt ze toonloos. “Mijn moeder wilde ik ook niet meer zien.” Ze nam ze een slok van haar wijn zonder iets te proeven en peuterde aan het Zwarte Pietenpapier dat ze die avond haastig om de fles had geplakt. “Ik had geen ander pakpapier,” bloost ze en kijkt naar zijn vingers terwijl hij voorzichtig de fles uitpakt. Natuurlijk wist ik wat ze wenste: een glas rode wijn om niets te hoeven zeggen, iemand die bij haar blijft als de herinneringen komen. En misschien gewoon niet meer alleen te hoeven zijn en ‘s nachts zijn vingers op haar borsten te voelen. Maar in plaats daarvan veegt hij verlegen het stof van het etiket: “Wow Bourgogne… Hé dat is jouw verjaardag?” Lang is het stil. “Die fles wil vast heel graag open,” lacht ze en zoekt tevergeefs zijn ogen.
Hoeveel ‘bijzondere gelegenheden’ zijn voorbijgegaan? Hoeveel kansen verkeken? Hoe vaak heeft ze niet zonder het te beseffen aan mij gedacht – om me vervolgens te vergeten? Jaren gingen voorbij zonder dat ze haar wensen wist te vervullen. Mensen kwamen dichtbij, maar schrokken terug als ze de glazen wanden voelden die haar omringen. Haar herinneringen: koud als een fietspad in de polder en donker als bandensporen in een modderige berm. Peinzend tekent ze een smiley in het stof dat aan de fles kleeft. “Ik moet gaan,” zegt ze opeens en staat op. “Bel je me?” Ze voelt zijn teleurstelling als hij de deur opendoet. Ze ruikt zijn lichaam als hij onhandig haar lippen zoekt. Ze draait zich om en vlucht naar buiten: “Bel je me? Dan drinken we samen die fles van mijn vader op!” belooft ze. Rutten bij nacht is de rand van de wereld. Van zijn wereld in elk geval. Hij leunde hij tegen de deurpost en volgde de achterlichten van haar Saab tot ze over de rand van de wereld viel en verdween.
Vergeven
Alles is verbonden door mensen, door wensen, door woorden en wijn. Ik bén die Bourgogne die jarenlang van hand tot hand ging. Ik ben de geest in de fles die ongeopend bleef. Ik leef omdat ik al die geuren en smaken bewaarde en beloofde ze terug te geven. Decénnia heb ik gewacht tot iemand mij zou bevrijden. Maar niemand heeft de waarheid in de wijn gezocht. Niemand begreep hoe ik hun dromen uit had kunnen laten komen. Zo had het gemoeten: drie wensen en een ‘ze leefden nog lang en gelukkig’. Maar het is te laat, ik ben te oud. Mijn adem stinkt en mijn ziel is zuur. Mijn gedachten bederven de kurk waarmee ze zo voorzichtig mijn geest gevangen namen. Het is voorbij, Frankrijk is verdwenen. Het kasteel, de heuvels en al die herinneringen zijn niet meer dan beschimmelde snippers die kleven aan het glas.
“Te laat,” mompelt hij en hurkt bij het wijnrek. Wat zou hij doen als hij wist dat ik hem hoor? Zou hij schrikken als hij wist dat ik hem kan zien, vreemd vervormd door de groene glazen wanden? Vandaag is het drie jaar geleden dat ze me hier achterliet. Hij pakt de fles uit het rek maar zelfs haar geboortejaar is niet meer te lezen. “Te laat om nog te bellen,” zegt hij tegen zichzelf. Zoals elke avond denkt hij aan haar en drinkt zonder te proeven. Drank uit streken zonder troost. Wijn uit flessen zonder ziel. “Weet je nog?” typt hij en vindt een emoticon van een fles rode wijn. Tussen zijn voeten staat die oude fles Bourgogne “Van harte gefeliciteerd, misschien een mooie gelegenheid om af te spreken?” Hij wacht een fles lang met verzenden. Dan, na zeven smakeloze slokken, vindt hij eindelijk de moed haar te bellen. Zijn hand zakt van zijn oor naar zijn schoot. Zijn wens glanst als een parel in de oester van zijn hand. Hij schrikt als hij haar stem hoort en staart sprakeloos naar haar foto op het schermpje. Op de achtergrond klinkt muziek, stemmen, een feest! Een man op de achtergrond vraagt wie er belt. “Ik weet het niet lieverd… Misschien verkeerd verbonden?”
In één beweging rukt hij de kurk in stukken en er scheurt iets in ons allebei. Plotseling ben ik vrij en het verbaast me dat dat zo’n pijn doet. Steeds opnieuw neemt hij een slok uit de fles om de fantoompijn van verdwenen wensen te verdoven. Want hoe vaak hij ook belt, er wordt niet meer opgenomen. Hij is vergeten en dat gevoel ken ik maar al te goed. Mijn wraak is zuur maar hij proeft het niet. Het duurt niet lang of hij voelt diezelfde troebele nevel als ik. Een duizeling zo diep als een zwerm zwarte vogels die cirkelt op de thermiek. En in die laatste ogenblikken van mijn leven dans ik met hem terwijl hij drinkt. Ik houd hem overeind tot hij zijn auto vindt. Slippend vlucht hij voor het leven, slingerend over de buitenwegen met de open fles tussen zijn benen. Vergeefs zoekt hij de weg door de polder, zijn telefoon voor zich als een kaars in de nacht. Ik heb mijn armen stevig om hem heen geslagen. De regen sluit als een gordijn en samen dansen we die dronken rondedans. Het is al laat: de fles is leeg en er zijn geen herinneringen meer om te delen. Duizelig knijpt hij zijn ogen dicht alsof hij wil ontsnappen. Maar ik bén die duizelingen, die banden diep in doorweekte klei. Ik ben de kraai in de top van een populier die plotseling door koplampen wordt belicht. Ik ben het blik dat in zijn vel bijt als een hond. De punt achter het verhaal.
Ik heb ze geteld: die onvervulde wensen en onuitgesproken woorden. De levens die niet ten volle werden geleefd, de wijn die bederft in een afgesloten fles. Wat overblijft is bitter als het bezinksel dat aan zijn lippen kleeft. Ad fundum! Samen bereiken we de bodem en als het dan donker wordt in hem, voel ik hoe ik alles los kan laten. Zonder wensen heb ik niets meer te geven dan vergeten.
Dit artikel verscheen in mei 2021 in de 71e editie van Bouillon! magazine. Een schaamteloos mooi magazine in boekvorm over alles wat smaak heeft.