Hier was het toch? Esther knikte en wees naar de ingang van het Weingut. Even later zaten we aan de overkant van het smalle straatje aan een eenvoudige houten tafel. Net als een jaar geleden kon ik vanaf de harde bank, tussen de huizen door, de Moezel zien. De wijnstokken waren nog kaal, maar de zon kleefde aan de heuvels alsof ze de dag te kort vond. Het licht glinsterde in het water en in mijn glas. Koele, witte wijn van vorig jaar. “Op de lente!” Onze glazen raakten elkaar en tinkelden teder, en opeens besefte ik hoezeer de wereld veranderd was in twaalf maanden.
Want precies een jaar geleden zaten we hier ook. Begin mei, Esther was ver weg in haar gedachten. Een tafel verder zat een zeer Brits echtpaar met een notitieboek voor zich. Ze staarden naar hun wijn en noteerden zwijgend iedere gedachte. Zij leken in gebed verzonken en mediteerden boven hun glas. “Levendig?” fluisterde één van hen opeens. De ander knikte, slikte en mompelde. “A very good year…”
Mei
Zacht tikte ik tegen Esthers glas. “Waar denk je aan, liefste?” Ze haalde haar schouders op, rilde. En ik wist opeens waaraan ze dacht. Hetzelfde waar ze heel de lange winter, en wie weet haar hele leven, aan had gedacht. Ze ritste haar fleecetrui dicht terwijl haar voorhoofd fronste rond een levensgroot gemis.
Langzaam werd het drukker op het terras. Dorpelingen keken gespannen naar het einde van de straat tot een halve fanfare in spijkerbroek verscheen, met daarachter een groep jongens. Ze droegen een boomstam en hun hoofden waren rood van inspanning. Toen de jongens voor de ingang van het Weingut aangekomen waren, kwam een oude man naar buiten met een glas in zijn ene hand en in zijn andere een bijl. “Is dat hem?” riep de wijnboer misprijzend. “Dit is een meitak, een boom kun je het nauwelijks noemen. Toen ik zo jong was als jullie…” Hij spreidde zijn armen om aan te geven hoe dik de bomen waren die hij vroeger velde. Hij sloeg wat bast van de boom en onder luid gejuich werd wijn geschonken.
Ik vertelde Esther over de Germanen die eeuwen geleden bomen oprichtten om de goden van het woud te vereren. “De meiboom is een vruchtbaarheidssymbool, een feestelijke voorbode van de lente.” Ze knikte kil bij het woord vruchtbaarheid en ik wilde dat ik het niet had gezegd. Ze keek zwijgend naar de wijnboer die onvast tussen de tafels doorliep. Af en toe wisselde hij een paar woorden met een dorpsgenoot. Ze proostten, proefden, lachten. Vlak bij onze tafel struikelde hij, razendsnel pakte Esther hem bij zijn arm en de man viel naast haar op de bank neer. “Gaat het?” vroeg ze beleefd in het mooiste Duits dat ik ken. “Zie je wel!” riep hij “Een meisje en een glas wijn, zijn redders in nood! Want wie niet drinkt en kust, die is zo goed als dood!” Lachend sloeg hij zijn arm om haar heen en knipoogde naar me.
Walstro
Verbaasd keek hij naar zijn lege glas. Zijn vrouw zag eruit als een figuur uit een sprookje. Grijs, gebogen, gesloten en een geruit schort met kleingeld. Zonder ons aan te kijken schonk ze zijn glas vol. “En waar is jullie nageslacht?” vroeg hij en keek om zich heen. Esther schudde haar hoofd. “Geen nageslacht?” vroeg hij verbaasd. Esther staarde naar de vlekken op de tafel tussen haar handen.“En wat drinken jullie?” vroeg hij en keek naar onze glazen. “Wijn,” antwoordde Esther koel. “En? Hoe bevalt mijn witte wijn?” vroeg hij grijnzend. Ze haalde haar schouders op, “Ik ben geen kenner zoals zij,” zei ze, wijzend naar de Britten. “Kenners? Dat zijn geen kenners. Ze komen elk jaar en begrijpen nog steeds niet, dat wijn niet is om over te praten.” Hij keek haar lang aan en nam een flinke slok uit haar glas. Even tuurde hij met samengeknepen ogen naar het bos in de verte schudde zijn hoofd, “Dit is de verkeerde wijn voor jou!” Beslist goot hij het glas leeg op de stenen. Zijn vrouw boog zich naar hem toe en hij fluisterde iets in haar oor.
Minuten later pakte hij een glas van haar aan alsof het een relikwie was. Voorzichtig zette hij het voor Esther op tafel. “Wat is het?” vroeg ik en keek naar het schoolbord met zijn wijnen. Hij schudde zijn hoofd: “Deze staat er niet bij, dit is meidrank. Mijn allermooiste Spätlese met sekt en natuurlijk Waldmeister. “Walstro,” fluisterde ik, en wilde vertellen dat volgens Christelijke legenden Jesus” kribbe gevuld was met het kwetsbare plantje. In het voorjaar het eerste groen in het woud en misschien wel daarom door de Germanen gewijd aan Freya; de godin van liefde, leven, lust en vruchtbaarheid.
“Duitse Waldmeister dan, het kruid van mei, voor de meidrank schenk ik mijn wijn erbij! Zodat de geur je geest bevrijden kan!” onderbrak de wijnboer hardop mijn gedachten. “Dat is van Schimper, als ik het me goed herinner. Een dichter en een bioloog in een, dan moet het wel kloppen toch?” Esther haalde haar schouders op en rook aan het glas. “Ik houd niet zo van wijn.” “Ieder jaar maak ik één fles, niet meer.” zei de oude man. “Twee nachten verwelken twintig takjes Waldmeister. Dan leg ik ze een week in mijn allerbeste Riesling. Een scheutje sekt, en dat is meidrank die we al eeuwen drinken. Ik begrijp niet dat jullie dat niet kennen.” Teleurgesteld schudde hij zijn hoofd. Strogele wijn bruiste in haar glas. “Ik ruik het!” riep Esther lachend: “Bloemen, vanille… nee, wacht! Appels of een weide in de zomer.” De man knikte: “Zie je wel? Je bent een kenner! Volgend jaar zit je hier ook met zo’n boekje.”
En ze dronk, mijn vrouw. Eén enkel glas, zou ze later beweren. Maar dat ene glas werd als door toverhand steeds bijgevuld, steeds opnieuw die sprankelende wijn. Wat wist ik ervan? Ik wist alleen dat die vreemde geur van coumarine kwam, een licht giftige stof die ook in kaneel zit. Ik herinnerde me dat de botanicus Dodonaeus in vijftiennogwat schreef dat Walmeester in den wijn gheleyt, dat herte verblijt. Lievevrouwebedstro, een streling voor het hart die vandaag een antidepressivum zou heten.
Die avond rook ik steeds opnieuw die nauwelijks te beschrijven zoete geur van kaneel en vers gemaaid gras. Tot het praten van de wijnboer overging in zingen. En totdat de sterren fonkelden boven de oude rivier en Esther wankelend opstond en de oude man omarmde als afscheid. “Tot volgend jaar,” riep de man en hief zijn glas een allerlaatste keer. Het terras was leeg en toen we wegliepen, toverde zijn vrouw een klein flesje uit de zak van haar schort. Een felgroene vloeistof gloeide op in het licht van de straatlantaarns en kaarsen. Een simpel etiket met WM 2014. Ze had die avond geen woord gezegd.
Een goed jaar
Dat was mei 2014. Het was Waldmeister-siroop en Esther dronk het in haar wijn tot onze nachten heter werden en de wijngaarden groen. Ze dronk het tot het flesje leeg was en ze me met rode wangen wakker maakte en vertelde dat ze de komende maanden geen wijn meer mocht drinken.
Opnieuw is het voorjaar en het terras van het Weingut is nog leeg. Misschien dat vanavond weer wijn gedronken wordt, want uit het bos klinken bijlslagen. En dan zien we hem opeens het woud uitlopen. Hij loopt krom, in zijn grove vuist heeft hij een onooglijk boeketje verwelkte plantjes. Hij houdt ze vast alsof hij een vlinder tussen zijn grote vingers heeft gevangen. Grijnzend kijkt hij naar mijn zoon die ligt te slapen op mijn schoot, hij is bijna drie maanden oud. En ik wacht geduldig tot de wijn van vorig jaar weer wordt uitgeschonken, door de meester van het woud.