aflevering 1/18: hoe dit verhaal denk ik begon
De nennie deel I, vroeger – aflevering 1/18 (259 downloads)Ik heb nog heel even, een paar uur nog. Ik hoop dat het genoeg is, want ik heb veel te vertellen. Ik heet Aran. Ik ben twee jaar ouder dan jij, misschien wel meer, en dat komt door wat ik heb meegemaakt. Nog geen jaar geleden dacht ik dat ik architect zou worden of ingenieur. Want dat soort dingen droom je als je jong bent. Dat denk je, als je bijna twaalf jaar bent en uitrekent dat je over zeven jaar naar de universiteit kan. Het zijn dingen die ze beloven als je net wat slimmer bent dan de rest van je klas. Ik ben mijn hele leven lang al heel goed in het oplossen van puzzels en sommen. Bovendien kan ik razendsnel typen. De woorden die jij nu leest, typ ik met bijna 200 letters per minuut. Op een computer haal ik met gemak de 300, maar ik heb mijn laptop verkocht. Ik moest hem wel verkopen, anders had ik het niet overleefd. Dat leg ik later wel uit. Nu typ ik op een typemachine. Het is zo’n groot, zwart apparaat dat je wel eens op een rommelmarkt ziet staan. Alle letters worden met kleine hamertjes in een vel geslagen dus je moet veel harder typen dan op een laptop. Ik hoop dat het snel genoeg is, 200 letters per minuut. Af en toe kijk ik uit het raam van mijn torenkamer. Het is een ronde kamer met grote ramen, net als op school. Maar ik geloof niet dat ik ooit nog naar school ga. Ik zit helemaal alleen in mijn toren en ik blijf zitten waar ik zit. In het oosten wordt de lucht al lichter maar zolang het donker is, zwenkt de lichtbundel over het land. Als ik opsta, zie ik in de verte de zee. De lichtbundel draait over de bloemen en verlicht het witte huis met daarnaast de glazen tempel. Ik schat dat het nog drie uur duurt voor het ochtend wordt. Nog een paar uur om jou te vertellen wie ik ben en wat ik heb meegemaakt. Om uit te leggen hoe ik hier in deze toren terecht ben gekomen. Ik typ zo snel ik kan, maar ik weet niet of ik genoeg tijd heb. Ik weet niet of iemand ooit mijn verhaal zal lezen. Ik weet niet of iemand gelooft wat ik heb meegemaakt.
Het typen gaat zwaar, en als ik stop met typen kan ik haar horen. Ik hoor haar in het donker maar ik ben niet bang meer. Deze keer heb ik haar zelf geroepen. Ze is gekomen en nu zitten we allebei gevangen in hetzelfde verhaal. Ik moet wachten tot het dag wordt, tot de zon komt om me redden.
Nu ik in mijn toren zit, heb ik de tijd om na te denken over vroeger. En beetje bij beetje snap ik hoe mijn leven in elkaar zit. Alsof ik stukje voor stukje een puzzel oplos. Eigenlijk begon dit verhaal lang voor ik geboren werd. Maar als je het helemaal wilt snappen, als je echt alles wilt begrijpen, begin ik toen ik zeven was.
Deel 1, Vroeger
Weet jij nog wat voor dingen je dacht toen je zo oud was? Hoe de wereld eruit zag? Ik weet nog wel waar ik zat. Ik leunde op mijn ellebogen op het beton van het balkon. Om me heen lagen plastic robots die in auto’s konden veranderen. Mijn vader hurkte naast me. Hij was net terug uit het ziekenhuis en hij vertelde iets over mijn moeder. Ik keek hem niet aan toen hij het vertelde, maar staarde door het vergrootglas naar een perfect rond gat tussen twee grote stenen. Het gat staarde terug. Er zat iets tussen de stenen in het donker. Een insect. Ik speelde vaak dat torren tanks waren of gevaarlijke robots die de vijand op mij af stuurde.
‘Aloao…’ fluisterde ik.
‘Aloa kokao oka,’ zong ik zacht en nu bewoog er iets. Heel even glom er iets geels in het donker tussen de stenen. Ik had ontdekt dat als ik heel zacht praat, beestjes op me af komen. Het was alsof ze je verstonden. Niet alle beestjes, eigenlijk alleen torren en kevertjes en beesten met vleugels. Ik had het aan mijn vader verteld, maar die zei dat het onzin was. Volgens hem hadden dieren geen gedachten en konden insecten niet praten. Maar ik wist zeker dat het werkte. Weer neuriede ik iets in mijn zelf verzonnen taaltje en nu zag ik duidelijk een beest uit het oog kruipen. Ik zag stevige, zwarte kaken en direct daarna een groot geel-zwart gestreept lijf. Een wesp, dacht ik, maar ik had nog nooit zo’n grote wesp gezien.
‘Een wesp inderdaad,’ zei mijn vader. ‘Maar wel een heel bijzondere, zie je dat hij veel groter is dan een normale wesp? Pas maar op Aran, die beesten kunnen vreselijk steken. Als ze kwaad worden dan…’
Maar waarom zou ik bang zijn voor een wesp? Ik had haar per slot van rekening zelf gevraagd uit het hol te komen? Uit dat donkere oog dat nu naar me leek te knipogen.
‘Aran?’ zei hij en zijn stem klonk anders. ‘Je weet toch dat je moeder allergisch is voor wespen?’
‘Ik ben niet aller…allerdies,’ zei ik, want ik was pas zeven.
‘Dat weet ik, Aran.’
En ik weet nog dat ik mijn vergrootglas draaide tot er een fel wit vlekje op de tegels bij mijn handen danste en het beton begon te roken. Ik hield mijn adem in om niet te trillen. Mijn vader legde zijn hand op mijn schouder maar ik wilde niet luisteren en het withete vlekje bewoog in de richting van de wesp. Ik hield het vergrootglas iets schever zodat het vlekje nog kleiner, nog heter werd.
‘Ao aloka o…’ zong ik zacht.
Ik wist dat de wesp daar zat. En ik wist ook waarom zij zich daar verstopt had.
‘Aran, we moeten even praten.’
De wesp was mijn gepantserde vijand en ik had hem gevangen in mijn vergrootglas. En al het licht van het heelal had ik samengebald tot een verschrikkelijke straal. Een seconde gebeurde er niets.
‘… ik heb heel, heel slecht nieuws,’ zei mijn vader. ‘Het gaat over je moeder…’
Een klein pluimpje rook steeg van het panster en het rook alsof je een plastic zakje verbrandt. Een klein gaatje smolt in het rugpantser van de wesp. Gelige smurrie borrelde tussen zijn vleugels.
‘Je moeder…’
De wesp keek me aan, maar zonder dat haar blik iets betekende. Ze wilde terug haar hol in, maar ik had haar gevangen in mijn dodelijke straal. En ik keek door het vergrootglas hoe het sap van haar lijf droop, langzaam als lava, en verdween in tussen de tegels.
‘Ze is dood,’ dacht ik. Maar dat zei ik niet.
‘Insecten hebben geen gevoel. Geen gevoel en geen gedachten.’ zei ik. Want dat is precies wat mijn vader altijd zei. Toen stond ik op en veegde het zand van mijn knieën.
Het huis aan de gracht
Dat was meer dan vijf jaar geleden. Sinds die dag, sinds mijn moeder niet meer leeft, is alles anders. Sindsdien noemen Sophi en ik mijn vader geen papa meer, maar Geert. Alsof het zijn schuld is dat mijn moeder niet meer leeft. Misschien is dat ook wel een beetje waar. Ze is gestoken door een wesp toen ze per ongeluk een postpakketje voor Geert open maakte. Geert, mijn vader dus, is entomoloog. Dat is iemand die heel veel van insecten af weet. Dat klinkt heel griezelig en spannend, maar eigenlijk is het dodelijk saai. Ik denk dat een entomoloog stoffiger is dan een schoolmeester. Saaier dan de mannen op het gemeentehuis. Misschien stel je je voor dat bij ons thuis overal harige spinnen lopen en dat er vuistgrote kevers op hoge poten langs de plinten krabbelen als bizarre Transformers? Niks hoor, het enige dat zoemt in huis is de motor in de kast in zijn werkkamer. Daar bewaart hij zijn insecten. Specimen, noemt hij de beestjes die hij onderzoekt. Geert kent de namen van al die kleine stipjes en vliegjes. Ik weet nog dat vroeger sommige van die specimen ontsnapten. Dan rende mijn moeder scheldend door het huis, trap op trap af, terwijl ze woest om zich heen sloeg met een electrische vliegenmepper. De vliegenmepper zag eruit als een tennisracket, een paarse, dat weet ik nog.
Hij werkt op een universiteit en moet vaak naar het buitenland. Soms moet hij nieuwe beestjes vangen en heel vaak moet hij andere entomologen voorlezen uit de boeken die hij schrijft over zijn ‘specimen’. Vroeger las hij ons ook voor, toen mama nog leefde. Sophi, mijn zusje, is jonger dan ik. Ze viel dan al snel in slaap met haar duim in haar mond. Ik luisterde met mijn ogen dicht naar de vreemde Latijnse namen en de lange ingewikkelde zinnen. Heel af en toe, net voor ik in slaap val, is het net of ik zijn stem nog hoor:
‘…de Tephritidae zijn een familie uit de orde vliegen en muggen of Diptera, waarvan een aantal soorten als larve parasitair leven op andere insecten, met name in loofbomen als eiken, elzen, iepen…’
We wonen met zijn drieën in een enorm huis in het midden van de stad. Omdat mijn vader veel weg is, zijn mijn zusje en ik meestal alleen. Sophi zit uren lang ondersteboven op de bank tekenfilms te kijken. Ze denkt dat ze later striptekenaar wordt. Mijn lievelingsplek in huis is de zolder en daarom mag niemand er komen. Via een schommel klim ik naar de nok van het dak. Het is er donker en het ruikt naar stof. Vlak onder de dakpannen staan mijn Transformers opgesteld. Het zijn van die robots die in auto’s kunnen veranderen. Ik heb er 18 en er zitten hele dure bij. Ik speel er nooit meer mee, maar ik wil ze wel bewaren. En daar, in dat donkere hoekje onder de dakpannen start mijn ‘Systeem’. Het Systeem is ooit begonnen met een knikkerbaan die ik voor mijn verjaardag kreeg. Het waren acht plastic buizen die je aan elkaar kunt schuiven. Als je alle buizen uit de doos gebruikte, schoot de knikker in net iets meer dan drie seconden naar beneden. De knikker maakte één looping, een bocht en aan het einde van de baan klonk er een belletje. Maar met acht buizen kun je niet veel bouwen en al snel begon ik zelf onderdelen te maken voor de knikkerbaan.
In 21 seconden legt de knikker het parcours door de zolder af. Bij de deur gaat een rood lampje aan, maar dan moet ik al beneden zijn. Want alleen dan kan ik alle 27 loopings zien. Als je ons huis zou zien, zou je versteld staan van wat ik heb gebouwd. Het zou je niet verbazen dat ik architect wilde worden. Het halve huis is een knikkerbaan, maar een record is het niet. Voor een record moet de baan langer zijn dan 200 meter, en zo groot is ons huis nou ook weer niet. Eerst werkte ik met wc-rollen en andere spullen die ik in huis vond. Maar als snel kocht ik van mijn zakgeld doorzichtige buizen. Je kunt ze heel gemakkelijk buigen als je ze met een föhn verwarmt. Een goede knikkerbaan is nooit af. Eigenlijk werkt het precies als domino, alleen hoef je niet steeds opnieuw die stomme steentjes neer te zetten.
Geert Daniel Bovenkamp
Dit verhaal is geen dagboek en bovendien heb ik niet heel veel tijd. Ik vertel dan ook alleen de dingen die ik belangrijk vind. Dingen die de moeite waard zijn om te lezen. Ik wil vertellen hoe ik hier in de torenkamer terecht ben gekomen. En hoewel dit verhaal veel ouder is dan ik, begon het pas echt op een lege woensdagmiddag.
‘Er zit iemand beneden in de keuken met Geert!’ fluisterde ik.
Sophi draaide zich luidruchtig gapend op haar rug. Ze tekende met een stift een doodskop op mijn plafond. ‘Nou en? Het zal wel weer de een of andere vlindervinder zijn of zo. Zò saai…’
Ik schudde mijn hoofd: ‘Het is een mevrouw. Zij stelt vragen en vult de antwoorden in op haar laptop.’
‘Wat voor vragen?’ vroeg Sophi ongerust. ‘Is het de politie? Nee hè, het is vast de politie!’
Vanuit de keuken klonk de stem van mijn vader. Tree voor tree slopen we naar beneden.
‘En dan kunnen we nu nog naar je wensen kijken… ‘ zei de dame. ‘Jij weet het beste wat voor iemand je kinderen wilt.’
‘Wensen!’ fluisterde Sophi. ‘Misschien is het wel een soort fee…’
Ik porde haar hard in haar ribben: ‘Natuurlijk niet, stomme kleuter!’
‘Maar Pauline, mevrouw Özen kookt voor ze als ik in het buitenland ben. Zij houdt ook het huis schoon,’ legde mijn vader uit.
‘Dat weet ik ja,’ zuchtte de dame. ‘Maar een buurvrouw is niet genoeg om voor je kinderen te zorgen. Wat als er iets gebeurt? Stel je voor dat een van hen ziek wordt?’
Door een smalle spleet tussen de deur en de deurpost zag ik Geert knikken.
‘En denk eens aan de opvoeding! Sophi is al drie keer van school gestuurd en ook de nieuwe school heeft klachten…’
Ik moest op mijn vinger bijten om niet in de lach te schieten.
‘Misschien heb je wel gelijk, misschien wel…’
‘Natuurlijk heb ik gelijk Geert. Bovendien zijn er regels. Je kunt je kinderen niet een maand alleen laten, dat snap je zelf ook wel.’
‘Nee?’ vroeg Geert afwezig. ‘O nee, dat kan natuurlijk niet.’
De dame tikte razendsnel met lange nagels op haar toetsenbord. Plotseling boog Sophi zich naar mij toe met grote bange ogen.
‘Snap je het dan niet?’ zei ze zacht. ‘Snap je dan niks, sukkel!’ ze gaf me een gemene klap op mijn borst en voor ik haar kon tegenhouden sprong ze de laatste treden af en stormde de keuken binnen.
De nennie
‘Ik wil geen nieuwe moeder!’ brulde ze.
En toen begreep ik het ook. Mijn vader zocht een nieuwe moeder uit! Dating heet dat, wist ik. Verbaasd keek de dame van Sophi naar mij en toen naar mijn vader.
‘Je kinderen?’ Ze glimlachte breed en stond op om ons een hand te geven.
Geert stond langzaam op. Mijn vader is een ontzettend slome man. Soms denk ik wel eens dat hij de trage bewegingen van sommige van zijn ‘specimen’ heeft overgenomen. Van een naaktslak dan, hoewel dat volgens mij geen insect is. Hij liet de fluitketel vollopen, maar met een heel dun straaltje zodat hij ondertussen kon nadenken. Wij zijn daar aan gewend, maar anderen worden er knettergek van.
‘Ik leg het wel uit Pauline…’ zei hij na een paar minuten. Hij slofte naar het gasstel en stak een lucifer af. Ongeduldig keek de dame toe hoe de lucifer langzaam opbrandde. Toen de vlam bijna zijn vingers raakte, stak hij snel zijn vingers in zijn mond en pakte met zijn natte vingers het verbrandde uiteinde beet. Even siste het luciferkopje tussen zijn duim en wijsvinger. Toen stak hij snel het gas aan, net voor de lucifer volledig opgebrand was. Tevreden keek hij naar de volledig zwarte lucifer en legde hem op een schoteltje. Geert is ontzettend goed met lucifers.
‘Geert is mama vergeten en nu wil hij een nieuwe vrouw!’ brulde Sophi, terwijl ze onder de tafel naar de schenen van de dame trapte.
‘Nou moet je echt even luisteren, Sophi. Ik heet Pauline Westerveld en ik werk voor de gemeente. Ik help mensen die moeite hebben met opvoeden.’
Sophi zei iets dat je niet mag zeggen tegen dit soort dames.
De dame fronste en schoof verschrikt haar stoel naar achteren. ‘Geert gaat binnenkort een maand op reis. Ik zoek samen met Geert iemand die voor jullie zorgen kan. Je bent minderjarig…’
‘Ik ben niet minder aardig dan andere kinderen, ze begrijpen me gewoon niet!’ siste Sophi.
‘Minderjarig, Sophi. Jullie kunnen niet een maand alleen blijven,’ zei de dame streng.
‘Waarom niet?’
‘Dat zijn de regels,’ zei de vrouw ongeduldig. ‘Op school moet je je toch ook aan regels houden?’
‘Helemaal niet!’ antwoordde Sophi. ‘Ik zit op de vrije school. Mijn school heeft geen regels!’
De dame schudde haar hoofd en klapte haar laptop dicht. ‘Tot je volwassen bent, zul je eraan moeten wennen dat je niet alles zelf kunt bepalen, Sophi. Maar ik beloof dat ik een heel goede nanny voor jullie zal vinden.’
‘Een wat?’ zei Sophi met een hand bij haar oor alsof ze doof was. ‘Ik verstond je niet, wat ga je voor ons zoeken?’
‘Een nanny, weet je wat dat is?’
‘Een nen-nie?’ Het klonk of Sophi de losse letters in haar gezicht spoog als pruimenpitten. ‘Een nénnie?! Zoals op tv?’
Elke week keek Sophi naar een televisieprogramma over onopvoedbare Amerikaanse kinderen die de hele dag schreeuwden en vochten. Ze scholden hun ouders uit en sloegen elkaar met stofzuigerbuizen. Als er gewonden vielen, werden ze opgevoed werden door een soort kinderjuf. Deze ‘nennie’ deed dan alles om de orde te herstellen en legde de ouders uit welke straffen ze moesten geven. Sophi keek naar ‘de nennie’ zoals jongens naar een voetbalwedstrijd kijken. Ze hield de score bij en was elke week diep teleurgesteld als de onopvoedbare kinderen zich plotseling aan de regels hielden, netjes ‘u’ zeiden en hun haren kamden. ‘Alwéér verloren,’ zuchtte Sophi dan.
Geert zat nog steeds op zijn hurken bij het fornuis en staarde naar de fluitketel. Hij leek Sophi niet te horen.
‘Een nanny is iemand die veel van opvoeden weet. Iemand die jullie helpt als Geert er niet is,’ ging de dame verder.
‘Ik heb geen hulp nodig, ik veeg mijn eigen billen wel af!’ riep Sophi.
‘Je hebt in ieder geval duidelijk een opvoeding nodig,’ zei Pauline.
‘Ik hoor je niet, ik hoor je niet!’ tetterde Sophi die met haar handen voor haar oren door de keuken danste.
‘Je vader en de school hebben me gevraagd om hem te helpen. Over een week kunnen jullie kennismaken met de nieuwe nanny,’ zei Pauline rustig.
‘Als je maar niet denkt dat ik ook maar één ding doe dat ze zegt! Ik steek haar neer met een schaar als ze slaapt!’ schreeuwde ze.
Sophi kan heel goed schreeuwen en schelden, in luisteren is ze veel minder goed. De dame bestudeerde haar gelakte nagels en zei kalm: ‘Ik begrijp best dat je kwaad bent, veel kinderen met gescheiden ouders…’
‘Mijn ouders zijn niet gescheiden,’ zei ik. ‘Mijn moeder is doodgestoken door een wesp.’
‘Ik breek haar botten met een breekijzer!’ gilde Sophi.
Ze rende de keuken uit en knalde de deur dicht. ‘Ik vergiftig haar kat met kleuterlijm!’ krijste ze.
‘Ik vond het… heel bijzonder kennis te maken, Aran.’ Pauline stond op en gaf me een hand.
‘Ik vraag de zigeuners om haar zo ziek te maken dat ze…’ De rest van Sophi’s verwensingen was niet te horen omdat ze keihard een tekenfilm aanzette.
Deel 2, Mevrouw Anka Owcharka
Het kostte Pauline inderdaad een paar dagen om iemand te vinden.
‘Ze heet mevrouw Owcharka en ze komt vanmiddag met jullie kennismaken.’ Geerts gezicht was rood van opwinding.
Sophi gromde iets onverstaanbaars vanuit de woonkamer. Ze lag ondersteboven met haar benen over de rugleuning van de bank. Haar haren hingen tot op de grond en met haar mond open keek ze naar een tekenfilm. ‘Obracadabra?’ riep Sophi met een hoofd dat bijna zo rood was als haar haren.
Geert fronste. ‘Owcharka.’
‘Abracadabra! Ze kan vast toveren. We krijgen een tovernennie, Aran!’
‘Misschien moeten we de kennismaking maar uitstellen’ zuchtte Geert.
‘Zeg maar tegen mevrouw de ouwe Orka dat ik niet van vis houd. Weet je wat? Ik zorg wel voor Aran als je weg bent. Dan voed ik hem ook wel even op.’
Geert zuchtte. ‘Sophi, dit is geen grapje. Pauline zei dat de gemeente het een keer wil proberen met een nanny. Als dat niet lukt dan moeten jullie in een soort tehuis.’
Sophi’s mond viel nog verder open en ze zette de televisie uit. ‘Wat? Moet ik in een tehuis?’
‘Ze had het over een internaat ergens in de stad.’
Sophi en ik keken elkaar aan en bijna tegelijkertijd spelden onze lippen hetzelfde woord: ‘Het Schippersinternaat?!’ Sophi liet zich van de bank zakken. Ze was bleek en keek me met grote, geschrokken ogen aan. Ze zei plotseling niets meer. We dachten allebei hetzelfde; als je op het Schippersinternaat terecht komt, dan blijf je daar zitten tot de wereld je vergeten is. We kenden allebei de hoge muren met prikkeldraad en de verhalen over wat zich binnen die muren afspeelde. De kinderen die op het Schippersinternaat terecht kwamen, werden piraat of erger. Hoe dan ook, niemand zag ze ooit nog terug.
‘Sorry… ik bedoelde het niet zo,’ bibberde Sophi. ‘Maar het is ook zo’n rare naam. Ik hoop maar dat ik het allemaal kan onthouden. Ze wordt toch niet boos als ik me in het begin een klein beetje vergis?’
Anka Owcharka
Toen we terugkwamen van school zat ze aan de keukentafel.
‘Hallo kindertjes,’ zei ze. ‘Ik ben mevrouw Owcharka. Ik heb al erg veel over jullie gehoord en vooral gelezen natuurlijk…’ Ze tikte op een stapel mappen die voor haar op tafel lagen.
Sophi liet haar schooltas vallen en keek haar wantrouwend aan. Dit was de dame die de gemeente op ons af had gestuurd. Deze mevrouw moest ons de komende maanden opvoeden als Geert op spinnenjacht was. Ik haalde mijn neus op en keek haar aan. Mevrouw Owcharka was een vrouwtje met kort geknipt, donker haar. Ze droeg een jurk die eruit zag als een heel grote, grijze trui. Ik bleef in de deuropening staan en bekeek haar van top tot teen. Ik ben in de groei en vind lengte dus moeilijk in te schatten. Een ding was zeker, onze nennie was uitzonderlijk klein. Ze was niet groter dan Sophi!
‘Owcharka is een naam uit de Kaukasus. Dat is een land hier heel ver vandaan. Owcharka is een heel moeilijke naam voor kinderen. Noem me maar Anka.’
´Hallo mevrouw Anka, ik heet Sophi.´ zei Sophi beleefd. Ik kon zien dat ze aan het Schippersinternaat dacht.
‘Sofie… Sofie betekent wijsheid, wist je dat?´ piepte het kaboutervrouwtje.
‘Echt niet!’ zei ik slimmer. ‘Je schrijft Sophi met een p en dan betekent het vlo!’
Sophi stak snel haar middelvinger naar me op. Toen ze geboren werd, was ze zo klein dat Geert haar vlo wilde noemen. Mijn moeder heeft toen de Latijnse naam voor vlooien ‘Siphonapterea’ in een mixer gegooid en er een gewone naam van gemaakt. Nu heet mijn zus Sophi Anapeter Bovenkamp. Vaak noem ik haar vlo, wat best goed bij haar past.
Mevrouw Anka keek naar me zoals een tandarts naar je kijkt als je aan spekkies verslaafd bent. ´En jij bent Aran,´ zei ze.
´Inderdaad, dat betekent spin.´
Geert knipoogde trots naar me, hoewel hij nooit had verteld waarom ik zo heette. Het zou nog zeker zes maanden duren voor ik erachter kwam waarom hij me spin had genoemd.
Het kartonnen kasteel.
En zo kwam mevrouw Anka bij ons in huis. Sophi had zich opgesloten in haar kamer met het volume van haar cd-speler op tien. De eerste dagen zat mevrouw Anka alleen maar op een stoel in de hoek van de kamer. Ze had een leesbril op haar neus en keek me bij alles wat ik deed op mijn vingers. Observeren, noemde ze dat, kennismaken van een afstandje. Ik werd er bloednerveus van omdat ze op de meest vreemde plekken opdook en voor het eerst van mijn leven deed ik de deur op slot als ik naar de wc ging. Ze zei geen woord maar maakte steeds aantekeningen in een map. Zelfs ‘s nachts sloop ze door het huis en ik deed geen oog dicht.
‘Goede nennies slapen nooit!’ fluisterde ze als ze in het donker naast mijn bed stond of me plotseling bij mijn enkels pakte als ik naar de wc toe liep. ‘Daar kun je op vertrouwen!’
Na een week maakte Geert een kamer voor haar leeg op de bovenste verdieping, de kamer naast Sophi. De dag erna reed een grote verhuiswagen tot vlak voor het huis. Vanuit mijn kamer keken Sophi en ik toe hoe twee mannen de dozen het huis indroegen. Het was zomer en de mannen liepen in hun blote bierbuiken die glansden van het zweet. Een van de verhuizers stond in de wagen en gaf de dozen aan. Elke keer als hij een doos aangaf zakte zijn broek af en als hij zich bukte om een nieuwe doos te pakken, zag je een grote donkere spleet tussen zijn billen.
‘Een maand! Dat zijn 40 dagen en geen minuut langer,’ mompelde Sophi.
‘Een maand is 30 dagen, sufkop!’
Ze haalde haar schouders op. ‘Echt? Dan hebben we nog meer haast dan ik dacht.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg ik.
‘Aran, Dit is mijn huis en ik kan prima voor mezelf zorgen. Ik ben hartstikke volwassen, ik weet de pincode van Geerts pasje en ik kan pizza’s laten bezorgen en hamburgers met friet. We hebben niemand nodig! Binnen een maand is ze verdwenen. Ik zweer het op haar graf!’
Ze tekende met een stift een muizig vrouwtje aan een galg op mijn raam. Dat had ze geleerd van een van de kinderen in het programma over onopvoedbare kinderen. De dag ervoor had ze met een spuitbus een tekening gemaakt boven de bank. De nennie had niets gezegd, alleen een aantekening gemaakt in de map.
De dozen bleven uit de wagen komen en de nennie rende met een map in haar handen heen en weer tussen het huis en de verhuiswagen. Zenuwachtig controleerde ze de stickers die op de dozen zaten.
‘Wat moet ze met zoveel dozen, wat denk jij dat erin zit?’ vroeg ik.
De verhuizing duurde uren en er stonden al minstens vijftig dozen in de gang. De verhuiswagen was nog lang niet leeg. De verhuizer pakte een doos en je zag zijn armen opzwellen onder het gewicht. ‘Zit er een koe in die dozen ofzo? Dit is niet te tillen!’
‘In de Kaukasus zijn kinderen van zes sterker dan jullie!’ riep de nennie kwaad en ze rukte de doos uit zijn handen. Het karton scheurde en tientallen blikken rolden over de straat. Mevrouw Anka rende er achteraan en probeerde ze van de weg te grabbelen voor ze de stoep op stuiterden en de gracht in plonsden. Het was een feestelijk gezicht, de blikken glinsterden in de zon en het water spatte hoog boven de kade uit.
‘Vruchtjes in blik?’ zei Sophi die naast me over de vensterbank hing. ‘Ik wist het al! Die Chorkaporka is niet helemaal normaal, zie je het nou?’
Verbaasd liep ik naar de gang waar de dozen inmiddels stonden opgestapeld tot aan het plafond. Voorzichtig peuterde ik het plakband van een doos. De verhuisdoos was tot de rand toe gevuld met blikjes doperwten. In de doos eronder vond ik minstens 100 ouderwetse opwindwekkers. Een enorme doos was gevuld met cornflakes en zeventien radio’s.
‘Wegwezen lieverds!’ hijgde mevrouw Anka die met haar armen vol blikken bovenkwam. ‘Niet voor nieuwsgierige kinderen. Ga naar je kamer!’
‘Waarom heeft u zoveel kleren, mevrouw Anka?’ vroeg Sophi. Met een vies gezicht hield ze een wollen trui voor zich. Tweedehands, dat rook je wel. Mevrouw Anka trok de trui uit haar handen en propte hem in de doos terug. Ze was nog steeds buiten adem.
‘Niet van mij, deze spullen. Het is voor de kinderen in de Kaukasus.’ Ze probeerde te glimlachen. ‘Voor het goede doel…’
‘Hoe bedoel je?’
‘De dozen zijn voor de kinderen in de Kaukasus, lieverd. Die kindjes hebben niets. Geen kleren, geen eten en geen speelgoed. Niets!’
Dat was de eerste keer dat we van de kinderen in de Kaukasus hoorden.
‘Wat is nou weer kauwkaas?’ mompelde Sophi die nooit oplet op school.
‘Dat is in Rusland, toch?’ vroeg ik.
Mevrouw Anka knikte en keek op haar horloge. ‘Geen tijd voor kletspraatjes nu, ik leg het later wel uit.’
‘Wat is een kauwkaas? Waar heeft ze het over?’ vroeg Sophi terwijl Anka de billenmannen aanvuurde als een gestoorde generaal.
Sophi keek me aan. ‘Aran, ik wil niet in een huis wonen met iemand die blikken bruine bonen verzamelt. Als Geert haar niet wegstuurt, zorg ik dat ze volgende week gillend de deur uit vlucht. Ik zweer het!’
En voor Sophi nog meer tekeningen op mijn raam zou maken, liep ik naar beneden met een van de blikjes ‘mandarijnen partjes’ in mijn hand. Geert stond voor het raam en keek naar buiten. Hij leunde met zijn voorhoofd tegen het glas.
‘Geert?’ zei ik.
Langzaam schudde hij voer in de vissenkom die in de vensterbank stond. Geert stond er al een tijdje, want er lag een dikke laag voer op het water. Pet, de goudvis, draaide slome rondjes in het troebele water.
‘Sophi en ik willen wat vragen over de nennie…’
Hij reageerde niet maar schudde het voer in de kom.
‘Geert? De nennie is nogal…’ zei ik zachter, maar ik wist dat hij er niet was. Geert reisde de hele wereld over maar als hij thuis was, leek hij verder weg te zijn dan ooit.
‘Ik denk dat Pet geen honger heeft…’ zei ik en pakte het voerbusje uit zijn hand. Ik zette het naast de kom en liep de kamer uit.
De dozen werden overal in huis opgestapeld. In mevrouw Anka’s kamer was alleen nog ruimte voor een eenpersoons bed en ook in de woonkamer stonden stapels met dozen die bedoeld waren voor de kinderen in Kaukasus. In het begin was het leuk. Ik deed alsof ons huis veranderd was in een kartonnen kasteel. Op een zaterdag maakte ik een doolhof van de dozen. Sophi zat op haar kamer en tekende gemene vallen om haar nennie uit huis te jagen. Tot diep in de nacht hoorde ik de nennie met haar dozen slepen, slapen deed ze niet. Verder merkte je eigenlijk niet veel vreemds aan haar. Totdat Geert naar een krekelconventie in het Springfield moest. Hij was nog maar nauwelijks de deur uit of mevrouw Anka veranderde in een heel enge nennie.