Ik zit daar maar, op een stoel in de keuken, met mijn gezicht tegen de magnetron gedrukt. Een blok tagliatelle met Toscaanse kipfilet draait trage rondjes, als een danseres in een speeldoosje. Ik ben nooit in Italië geweest en ik weet niet veel van eten. Wat doet het ertoe hoe iets smaakt? Wat ik eet, komt uit de professionele vriescel die in de bijkeuken is gebouwd. En elke avond zit ik met mijn bord op schoot in mijn cel. Een wereld zonder geluiden, geur of smaak. En ik noteer trouw de temperatuur van de cel in een map, min 28.
Noordwolde
“Hoi, ik dacht al dat jij het was!”
Herman draaide zich naar haar om. Natuurlijk wist hij dat ze er zou zijn, maar toch schrok hij toen hij haar herkende.
“De enige zonder hond op de dijk,” zei ze hijgend. Ze wees naar zijn felrode jas. “En je jas natuurlijk.”
Herman knikte en keek naar haar hond die schapen opjoeg. Met hun handen diep in hun zakken liepen ze samen over de dijk. Rechts van hen, zover je kon kijken, de omgeploegde akkers. Maar Herman zag alleen haar ogen en een lok hennarood haar die onder haar muts vandaan kwam.
“Kom je volgende week nog?”
Hij knikte. “Donderdagmiddag. Half één bij jou voor de deur in Zuidhoorn, vaste prik.”
“Fijn,” lachte ze. “Half één, dat onthoud ik wel.”
Het was eb en het wad glansde als een aluminium ovenschaal. Drie vogelaars staarden bewegingloos door hun kijkers naar de meeuwen op de kwelder. Weer viel het Herman op hoe klein ze was. Er hing een druppel aan haar neus. Ze lachte en het was of haar hele gezicht knipoogde. Ze vertelde over de tekeningen waar ze aan werkte, een kinderboek natuurlijk. Een verhaal over poolreizigers, iets met een ijsbreker. Het was fijn om naar haar te luisteren en naar het verre blaffen van haar hond.
“Heb jij eigenlijk een voornaam, of heet je Vries?” Ze wees lachend naar het logo op zijn jas: dé VriesVakman.
“Ik heet Herman.”
Hij voelde haar vingers om de zijne. Warme, kleine vingers. Ze deed haar muts af en schudde haar haren los.
“Hallo Herman, ik heet Lydia maar dat wist je al.” Ze wreef rillend haar handen. “Koud, vind je niet?”
Hij haalde zijn schouders op, een zwart-witte vogel vloog voorbij.
“Nog eventjes,” lachte ze, “dan is het weer lente, ik kan niet wachten!”
“Het is pas november…”
Ze wees naar een omgebouwde boerderij met een uithangbord. “Snert, de lekkerste van Groningen!” zei ze en keek hem vragend aan. Herman voelde de kou door de zolen van zijn laarzen trekken.
“Gewoon om even op te warmen?”
Beslist schudde hij zijn hoofd. De kou voelde als een fundament, als iets waar je op kon bouwen.
“Ik heb al gegeten.”
Middelsum
Ik ben iemand die een dag langs de Waddenzee loopt en thuis geen schelpen in mijn jaszak vindt. Ik neem geen verrekijker mee en kijk naar de vogels zoals ze naar mij kijken: onbewogen en zonder een blik van herkenning. De vogels kunnen niet zien wat ik denk. Lydia weet niet wat ik voel als ze me vraagt samen te eten. Als ze haar haren losschudt, vlammend als een kampvuur op een grijze dag, kraakt er iets vanbinnen. Mijn gedachten glijden in een wak en ik kan alleen nog maar sprakeloos naar mijn laarzen staren. En toch rijd ik elke dag mijn route langs de dorpen, alsof er niets is gebeurd. De Jammer, Doodstil, het zijn namen die iets beschrijven van de peilloze leegte van dit harteloze land. Ik kom op vaste tijden en rijd langzaam zodat mijn vaste klanten me kunnen zien. Iedere twee weken dezelfde route, vaste prik. Provençaals vispannetje, kaassoufflés en gourmetschotels. Zonder Lydia zou er niets veranderd zijn. Maar sinds ik haar heb ontmoet, lig ik elke nacht wakker. Doodstil, als een drenkeling. Sinds ik haar ken, loopt langzaam de temperatuur in mijn vriescel op.
“Of je ook banketletters hebt?” herhaalt een man nors.
“Sorry?”
“Bankètletters…”
Ik schud mijn hoofd en bijt op mijn wang tot ik bloed proef. “Ik heb nóóit banketletters!”
“Maar het is bijna Sinterklaas!”
“Nooit” snauw ik.
In Groningen is zelfs de kortste weg naar huis een omweg. Het is nacht als ik de temperatuur in mijn vriescel noteer, min 26.
Zuidhoorn
“Herman de Vriesvakman!” lachte Lydia. Ze deed een stap opzij om hem binnen te laten. Zacht deed ze de deur achter hem dicht, als een punt na een zin. Herman stond in haar kleine woonkamer, zijn kin op het koude karton van de dozen. Haar hond lag op een geruite deken voor een houtkachel. De bank was bedolven onder een berg kussens. In een hoek stond een grote werktafel met vellen papier, jampotten met inkt en kwasten. Boven de tafel hing een tekening van een zeilschip, gevangen in een zee van ijs. IJsschotsen torenden hoog boven het scheepje uit.
“Het gaat over een kapitein die vastgevroren zat,” vertelde ze. “Hij moest máánden wachten tot het lente werd.”
Ze stond dicht naast hem, haar been tegen het zijne. “Ken je het verhaal? Het is heel spannend!”
Zijn bril besloeg van de warmte. De tekening van de ijsbreker vervaagde. Hij slikte krampachtig. “Nova Zembla.”
En plotseling rook hij het, zijn ogen werden vochtig voor hij het herkende.
“Wil je thee? De hele dag in die koelkar, je hebt het vast hartstikke koud…” Haar gezicht was zo mooi als een prentenboek. Herman schudde zijn hoofd. Zijn vingers trilden. Hij rook het! En hij kon december bijna proeven. En in een flits: Sandra”s gezicht in de sneeuw.
“Ik heb iets gemaakt…” zei Lydia blozend. Een ogenblik later stond ze naast hem, haar handen gestoken in gehaakte ovenwanten. “Een banketletter, ik heb geprobeerd er een “H” van te maken, zie je wel? Het is vanavond Sinterklaas, was je dat vergeten?” Ze keek hem aan, ze stond zo dicht bij hem. “Hij is nog warm…”
Het was die geur die de herinnering tot leven wekte. Hij was gewaarschuwd, maar toch, opeens, scheurde zijn hart. Zijn hart dat lang geleden gebroken was en waarvan beide helften aan elkaar gevroren waren, zonder dat hij het wist. Hij kreunde. Het scheurde met het geluid dat meeuwen maken. Herman rende naar buiten, de kou in, zonder om te kijken.
“Vanavond is het Sinterklaas…” zei Lydia. Alsof hij dat zou kunnen vergeten. Zijn jas rook naar speculaas, naar amandelspijs en boter. Hij betastte zijn gezicht en voelde verbaasd hoe de tranen over zijn wangen liepen. Alsof het plotseling lente geworden was en hij nu vanbinnen langzaam smolt.
Oosteinde
In de keuken mail ik de bestellingen naar kantoor. Ik maak de magnetron schoon en noteer de temperatuur van mijn vriescel. Min 21, alweer vijf graden warmer dan de dag ervoor. Ik maak me zorgen dat er iets mis is, álles kan bederven als het warmer wordt. Hier, in mijn cel, staat alles stil. Geuren, herinneringen kunnen hier niet komen. Het zoemen van de vriescel lijkt op de stilte van drie jaar geleden, toen Sandra de deur achter zich dichtdeed. Toen ik verdoofd voor het raam stond en haar nakeek terwijl ze naar de Volvo liep. Ik weet nog hoe ze omhoog keek, vlak voor ze in de auto stapte. Sneeuwvlokken dansten als motten rond de straatlantaarn.
“Het spijt me Herman, ik ga bij je weg.” De rest was al gezegd.
Sinterklaasavond, drie jaar geleden. Ik stond daar maar, roerloos, met mijn benen tegen de verwarming, mijn gezicht tegen het koude glas gedrukt. De banketletter in de combimagnetron. Mijn vinger die bij wijze van afscheid geluidloos een enkele letter tekende in de ijsbloemen op het raam. Alleen de letter S. Ze is verdwenen, die nacht. En ik weet hoe ik achter haar aan reed, uren later. Haar bandensporen in de verse sneeuw. Hoe de koplampen van mijn vriesvakwagen het wrak van haar Volvo verlichtten. En ik weet nog hoe vreselijk koud ze was, toen ik haar tien meter verderop op de akker vond. Haar geur was al verdwenen toen ik ruimte voor haar maakte achter in mijn wagen. Oosteinde, ik zie nog de stapel dozen in de berm toen ik haar naar huis reed. Dozen banketletters met amandelspijs, ik heb ze diezelfde nacht nog opgehaald. Ik heb alles hier bewaard, alles wat van waarde is. En sindsdien controleer ik de temperatuur in mijn koelcel. Elke avond, vaste prik.
Nauwkeurig tel ik de dozen en noteer de aantallen in de voorraadlijst. Roerbakschotels en stamppot, appeltaart voor als er iets te vieren valt. Achter in de cel de hoge stapel dozen diepgevroren banketletters. Alleen de letter S. Ze zijn al drie jaar over datum. Bederven doen ze niet, niet hier. Daarachter slaapt Sandra als Doornroosje, al drie jaar lang.
“Lente” fluisterde Herman en ging op het krukje zitten dat hij gebruikte om de bovenste rekken te bereiken. Doodstil, met zijn rug tegen de dozen, keek hij naar de ijsbloemen op de wanden. Als een kapitein op een schip. Min 20. Hij dacht aan sneeuw en deed zijn bril af. Toen sloot hij zijn ogen en wachtte tot het weer winter zou worden.
Dit verhaal is eerder verschenen in Bouillon! Het gastronomisch magazine in boekvorm.