Het bleef doodstil aan tafel. Mijn moeder frunnikte zenuwachtig aan haar servet. Met een verkrampt lachje keek ze de tafel rond, de blik van vader vermijdend.
‘Nou, dat is in elk geval een heel origineel voorstel van papa toch? Wil er iemand nog wat te drinken, terwijl we er even over nadenken?’
Papa
Ze maakte aanstalten om op te staan en naar de keuken te lopen. Vader schudde zijn hoofd en legde zijn hand op de hare. Hij zat aan het hoofd van de tafel, van waar hij het hele gezin kon overzien. Als een chirurg schikte hij zijn bestek op het servet naast zijn bord. Kerst. De zorgvuldig gepoetste messen en vorken glommen in het licht van de kandelaars. Het bestek met het zilveren vogeltje in het heft en natuurlijk de lange fonduevorken met aan het eind twee vlijmscherpe harpoenpunten. De eettafel was gedekt met het witte tafelkleed dat nog van mijn oma was geweest en in de hoge wijnglazen fonkelde witte wijn. De gordijnen waren dicht en de kamer was zo donker dat het huis gekrompen leek tot een grot waar alleen de tafel nog in paste.
Vader schudde zijn hoofd: ‘Hier wordt geen hap gegeten voordat de regels voor iedereen duidelijk zijn.’
Twee levens
Steeds vaker en langer moest hij in Zwitserland zijn, waardoor het soms leek of we twee levens hadden. Het leven als hij in Zwitserland werkte en mijn moeder harde muziek van vroeger draaide en uren aan de telefoon zat met haar vriendinnen. In die maanden had ze vaak een baantje – voor de gezelligheid – en aten we als ze thuiskwam pizza. Een paar keer per week kwam Ben langs. Ben was een enorme kale man die een paar straten verder woonde. Hij had geen werk en rook altijd een beetje naar bier en sigaretten. Ben zat vol grappen. Soms nam hij een zakje mais mee en maakte hij popcorn in een grote pan. Terwijl de pan op het gas stond haalde hij het deksel eraf voor de popcorn klaar was. Dan renden Claudia en ik door de keuken met onze mond wijd open om de rondvliegende popcorn op te vangen. Zijn grootste plezier was het houten vogeltje in vaders koekoeksklok. Als je zijn verhalen moest geloven was hij zeeman geweest en had hij de hele wereld gezien. Maar in geen enkel land, vertelde hij, was hij ooit zoiets afzichtelijks tegengekomen als de koekoeksklok van vader.
Op het hele uur hield hij gesprekken met het vogeltje.
‘Ik leer Zwitsers van hem!’ riep Ben verontschuldigend als mijn moeder de tranen in haar ogen had van het lachen.
Op het halve uur, als de koekoek één keer naar buiten kwam, gooide hij doppinda’s naar de klok. ‘Hebben jullie Franzel al eten gegeven?’ Daar moest hij zelf zo om lachen dat de borden in de keukenkast ervan rammelden.
En we hadden natuurlijk het leven als vader thuis was. Vader, die in zijn stoel zat te lezen met steeds een half oog op zijn klok. Samen met de koekkoek bewaakte hij iedere minuut van ons leven. Nauwgezet en stipt. Etenstijd. Huiswerktijd. Boekenleestijd, Bedtijd, en ‘s ochtends om zes uur op. Rust, regelmaat en nog iets met een ‘r’. We slopen op onze sokken door het huis en spraken met twee woorden en dan nog alleen als ons iets werd gevraagd. Ons speelgoed lag in kratten op zolder en de televisie bleef uit. Als hij kwam kon je dat weken van tevoren merken. Langzaam werd het huis schoner tot de vloeren blonken als een spiegel in een warenhuis en de woonkamer eruit zag als een etalage.
Deze keer was hij bijna een half jaar weg geweest. En op de een of andere manier was ik gewend aan het leven met ons drieën en Ben. Stiekem hoopte ik dat hij nooit weer terug zou komen. Maar in november werd mijn moeder steeds stiller. Avonden lang stond ze met een nors gezicht bij de strijkmand en stoomde en vouwde en steef tot mijn kleren strak als een stapel pizzadozen in de kast lagen. ’s Avonds als we naar bed waren hoorden we haar nog lang praten met Ben, zonder te lachen. Een week voor kerst werden we de stad door gesleurd. Thuis keurde ze kribbig de kleren die ze voor ons had gekocht. Claudia stond voor de spiegel en plukte onwennig aan haar roze jurk.
‘Ik lijk wel een soort pop…’ zei ze verbaasd.
Ik kreeg een zwart fluwelen broek en een wit overhemd met een hoog, stijf boord dat in mijn nek kriebelde.
‘Kijk eens… dat staat je prachtig…’ zei moeder flauwtjes terwijl ze een zwart lint om mij nek knoopte.
Brullend van de lach zat Ben op de rand van het bed. Hikkend zette hij zijn flesje bier op het nachtkastje.
‘Haha… is dat voor de kerst? het lijkt wel The Sound of Music! Moeten ze dat écht aan? Of doen jullie mee in een soort toneelstuk?’ hinnikte hij. ‘Het lijkt wel een kindermuseum hier! Nou Ingrid, laat je ook nog zien wat je voor jezelf gekocht hebt?’
Maar moeder was te gespannen om te lachen. Venijnig draaide ze zich naar hem om.
‘Hou op Ben, Jij weet niet hoe Franz is als hij weg is geweest. Niet hoe hij écht is… ‘
Regels zijn regels
Vader nam een slok wijn en veegde zijn donkere lippen af met het servet dat op zijn schoot lag.
‘Nu, is het voor iedereen helder dan? Iedereen weet weer wat de regels zijn?’
Niemand durfde iets te zeggen, of zelfs maar te knikken. Claudia staarde naar haar bord. Moeder roerde even in de pan en lachte naar me. Ik rook de gesmolten kaas en de scherpe geur van de lampolie in het rechaud onder de pan. Het huis was stil, je hoorde alleen het dorre tikken van de klok en de cd met kerstliedjes uit mijn vaders dorp. Zware, donkere stemmen die steeds lager en trager zongen tot ze klonken als een sombere groep beren in de regen. Ik keek naar de klok die de vorm had van een Zwitsers huisje, met daarvoor een houten hekje. Volgens mijn vader had een beroemde klokkenmaker tot op de millimeter precies het huis van mijn opa en oma na gemaakt. Het luikje van het vogeltje was hun slaapkamer. Ik was nog nooit in Zwitserland geweest.
‘Later misschien,’ zei mijn vader als ik hem ernaar vroeg. ‘Als ik me niet voor jullie hoef te schamen en jullie weten hoe het hoort.’
Iedere keer als hij weg was geweest, sprak hij slechter Nederlands. Hij sprak met een zwaar accent en moest soms zoeken naar de juiste woorden.
‘Ik weet wel hoe het hier gaat. Hierrr… In Niederland en thuis – als ik er niet ben. Alles moet maar kunnen en een ieder doet maar wat hij wil…’
Hij praatte met harde, korte woorden en zijn ‘r’ rolde over tafel als een grote stalen kogel. Zijn ogen fonkelden in het kaarslicht.
‘In Zwitserland zie je geen snotkinderen op straat en wast iedereen zijn handen. Daar spreekt men met twee woorden en poetst iedereen zijn tanden. Daar zijn kinderen hun ouders niet tot last, daar ligt geen stof onder de kast…’ Even schoot zijn blik naar mijn moeder die blozend het brood in de mand schikte.
‘En weten jullie waarom? Omdat men daar nog weet hoe het hoort!’ Hij kneep hard in zijn servet en ik zag zijn knokkels wit worden.
‘Dit is geen spel moeder. Wij doen dit om samen die Kiender iets te leren. Etiquette! Dat zij weten hoe het hoort. ‘ Ik voelde zijn blik als de punten van een fonduevork in mijn kruin prikken. Ik was acht, maar ik wist al dat het woord etiquette niets te maken had met de stickers op jampotten, maar met regels. Strenge regels. Zwitserse regels!
Kerstavond
Kerstavond aten we kaasfondue. Ieder jaar. Het recept voor de fondue was een gekoesterd geheim van minstens zes generaties van de familie Sand. Dagen van tevoren rook het hele huis naar de ingrediënten die mijn vader meegenomen had uit Zwitserland. De kazen lagen op een keukenplank uitgestald als rariteiten in de vitrine van een museum. Er waren grijs-bruine gedeukte blokken die eruit zagen als keien en andere als vreemde oranje sponzen. Sommige kazen waren in stro verpakt en roken naar schapenmest. Er was er één die eruit zag als een kwal die traag druipend zijn doosje probeerde te ontvluchten. De worsten hingen aan stalen haken in de keuken en zagen eruit als kromme, dode takken waar iemand poedersuiker overheen gestrooid had. De kaas moest zo langzaam smelten dat mijn vader twee nachten op de bank sliep om op gezette tijden kaas toe te kunnen voegen aan het mengsel in de pan. De ochtend voor kerst voegde hij ook de laatste toe, een bleekgele kwak die leek op de schimmels in een vergeten macaronipan. Vanaf dat moment week hij niet meer van het fornuis en roerde uren lang met een speciale houten lepel in de fondue. Zonder een moment zijn ogen van de fondue te halen, riep hij zijn orders het huis in om precies om zeven uur te kunnen eten: ‘Claudia! Zijn die servetten al geperst? Moeder, het tafelkleed moet nog gestreken worden! Jij daar – laat de kandelaars eens zien… Noem jij dat poetsen? Apenwerk! Moet ik jou soms leren poetsen?’
En langzaam vormde zich de kaasfondue van Sand, een dikke donkergele brei waarin grote kauwgombellen groeiden die plotseling met een zacht ‘plop’ openknapten.
‘De kaas moet lachen.’ zei vader terwijl hij geconcentreerd in de grote heksenketel staarde.
Om zes uur precies zette mijn vader het gas laag en controleerde hij de tafel. De broodmanden stond afgedekt op tafel. De kaarsen brandden rustig. Grommend verschoof hij de armlange fonduevorken en schikte hij de schaaltjes augurken en zure paddestoelen rond het rechaud. Met een doekje veegde hij de vingerafdrukken van de borden. Tenslotte sleep hij het grote koksmes en legde hij de snijplank met de worsten op tafel. Hij keek naar de klok. ‘Aan tafel dan, familie.’ zei hij tevreden knorrend. En terwijl we de stoelen aanschoven antwoordde de koekoek gehoorzaam.
Mama
‘Als de regels voor een ieder duidelijk zijn,’ zei hij harder ‘kunnen we misschien gezellig eten dan?’ Zijn blik gleed van mijn moeder via mijn zusje naar mij.
‘Claudia?’
Ze knikte, bijna onzichtbaar.
‘Rechtop zitten dan!’
‘En jij, denk jij dat je je ook kunt gedragen nu je vader weer thuis is? Denk jij dat jij misschien een beetje cultuur kunt laten zien?’
Ik knikte.
‘Ik hoor jou niet… ‘
‘Jawel vader, eet smakelijk vader.’
Een glimlach verscheen op zijn lippen en zijn vinger gleed langs zijn glad geschoren kin.
‘Daar ben ik heel blij om. Ik wens jullie…’ even zocht hij naar het juiste woord ‘…een smakelijke maaltijd.’ Geconcentreerd drukte hij een stukje stokbrood op de twee tanden van zijn fonduevork.
‘Eet smakelijk vader,’ zeiden we in koor.
Hij doopte het brood in de fondue. Mijn moeder glimlachte: ‘Nou het ruikt in ieder geval heerlijk!’
Hij glimlachte zonder zijn brood uit het oog te verliezen. Hij hield de lange fonduevork tussen duim en wijsvinger en draaide zijn brood langzaam rond in de dikke gele massa. ‘Schaffenputzer van die Alm, rauwmelkse Hottentaler, Rundkopfkäse van die schapen voor dat zout’ Plechtig noemde hij één voor één de kazen op die hij gebruikt had. Bij elke naam keek hij naar één van ons en draaide het brood om en om in de kaas. ‘De allerbeste Tellerheimer, Graue Schwanztaler, Krautenzieg voor dat beetje zoet op het midden van de tong, Hundstaller monniksbuik en Ziemelmädel…’ Hij keek naar mijn moeder die flauwtjes knikte. Zijn hand streek teder over het helderwitte tafellinnen. Claudia en ik zaten met onze handen in onze schoot en staarden naar ons bord. Traag draaiend met zijn vork hengelde vader zijn broodje omhoog. Vanuit onze ooghoeken keken we toe hoe hij de steeds dunner wordende draad om het brood draaide. Met zijn gewone vork schoof vader het broodje van de fonduevork op zijn bord, sneed het in tweeën en stak het in zijn mond. Keurend keek hij naar het plafond. Zijn zwarte wenkbrauwen fronsten en zijn donkere gezicht rimpelde als een verdroogde aardappel. Hij kauwde langzaam met open mond en een klein wolkje stoom kringelde omhoog tussen zijn donkere lippen.
‘Grrrmmmmmmm…’ gromde hij. ‘Ieder jaar wordt het beter…’ Hij legde zijn vork op zijn bord en legde zijn handen plechtig naast zijn bord. ‘Maar nooit zo goed als bij mijn Mutti.’
Vader stond op en haalde een klein, zwart fluwelen zakje uit de binnenzak van zijn colbert. Op het zakje was met gouddraad een krullende letter ‘S’ geborduurd. Hij trok een kandelaar naar zich toe en opende voorzichtig het fluwelen zakje. Met trillende vingers haalde hij er een klein boekje uit, met een kaft gemaakt van berkenschors. Het was niet groter dan mijn hand en ik zag hoe vader het boekje teder streelde.
‘Ik kreeg dit boekje van mijn vader, die het op zijn beurt kreeg van zijn vader.‘ zei hij met trillende stem. Hij keek me recht in mijn ogen tot ik bloosde. ‘Al meer dan honderdveertig jaren draagt de oudste zoon van Sand dit boekje op zijn hart. Elke dag. En in dit boekje staan alle regels die onze familie samenbindt. Dit boekje,’ hij bladerde voorzichtig door de gelige bladzijden, ‘ is onze geschiedenis, het heden en de belofte voor onze toekomst.’
Ik hoorde de wind langs het raam en het rammelen van een vuilnisbak in de tuin. De lucht was zwaar en stil. ‘Lang geleden zei de grootvader van jullie grootvader het zo:’
Bergen reiken tot hoog in de wolken.
Duistere dalen vervagen het woud.
Dood en verderf loeren er op degene
Die zich er niet aan de paden houdt.
Regels zijn de paden door ’t leven.
Ze leiden je veilig van a naar b.
Luister naar mij en doe als je vader:
Neem altijd je rugzak vol regels mee.
Zorg dat men steeds op je rekenen kan.
Wees punctueel waarheen je ook gaat.
Denk maar aan onze koekoeksklok:
Altijd op tijd, geen seconde te laat.
Tischkultur
Eén voor één staken we een stukje brood op de fonduevork en doopten het in de fondue. Zwijgend wachtten we op onze beurt en keken gespannen hoe de anderen aten. Mijn moeder deed haar uiterste best er een gezellige avond van te maken.
‘Nou, je hebt jezelf overtroffen vader!’ riep ze enthousiast over het berenkoor heen. ‘Wat jammer dat opa en oma het niet kunnen proeven zeg. Dit is nou echt genieten potverdorie…’
Mijn vader fronste: ‘Moeder… die woorden?’
‘Ach ja, woorden. Ik bedoel alleen … Het is zo gezellig met zijn allen aan tafel. Dat is ook veel te lang geleden eigenlijk . Ik ben zo blij dat…’
Het hele gezin keek toe hoe ze haar broodje uit de pan haalde. Ze sneed het op haar bord in tweeën en nam een hap.
‘Oh heerlijk Franz! Alsof je midden in de bergen zit.’
Ze beet het tweede stukje brood van haar vork en keek ons ontspannen lachend aan, zich niet bewust van de lange draad kaas die van haar tanden naar haar vork liep. Machteloos keken we toe hoe de draad steeds langer en dunner werd tot hij als een slap koord van een koorddanser bijna tot op het tafellinnen hing. Mijn mond viel open en zelfs de klok leek een slag over te slaan. Het leek of de je de draad kon horen knappen.
Tik.
De kaas plakte aan haar kin en liep over het witte kant van haar jurk naar haar bord.
‘O jee, wat doe ik nou? Wat zit ik te knoeien zeg…’ lachte ze.
Vader vouwde met een beslist gebaar zijn servet op en veegde langs zijn mond.
‘Moeder!’ Zijn ogen fonkelden.
Met zijn vlakke hand sloeg hij naast zijn bord. De glazen rinkelden.
‘Zou jij in mijn bijzijn in ieder geval je best kunnen doen deze kinderen wat tafelmanieren bij te brengen? Of moet hun grootvader denken ik een stel apen opgevoed heb?’ Met driftige gebaren poetste hij zijn fonduevork. ‘Nou? Apen!’
Moeder beet op haar onderlip en probeerde snel de dikke kaas van haar jurk te poetsen. Zelfs in het kaarslicht zag je de grote vetvlek in het witte kant. Ze bloosde. ‘Nou eet lekker verder… ik ga even mijn jurk schoonmaken.’
Ze stond haastig op en liep naar de keuken. Ook vader stond op, pakte haar stoel en zette die in de woonkamer.
‘Tischkultur,’ zei hij toen hij ging zitten. ‘Tischkultur, dat is wat de Hollanders missen. Dat woord ‘Tafelcultuur’ dat leren zij niet in de school, het bestaat niet eens in jullie taal. Tischkultur is zoveel meer dan een mooi gedekte tafel en een goed bereid maal. Tischkultur is de subliemste vorm van etiquette, voor een gezin de hoogste vorm van kunst. Als men al aan tafel niet weet hoe het hoort, hoe moet dat dan in de gemeenschap?’ Hij praatte hard zodat mijn moeder hem in de keuken kon horen. ‘Tischkultur houdt het menselijk ras bij elkaar. Een gezin aan tafel. Zoals het hoort. Dat is het enige wat hen onderscheidt van apen. ’
Bij het woord apen keek hij me aan tot ik mijn ogen neersloeg.
‘Jullie moeder eet vanavond als een klein kind in Zwitserland, staand aan tafel om goed de volwassenen te kunnen zien en hen te bedienen. Daar leren ze van.’
Toen ze terugkwam leek mijn moeder een moment te zoeken naar haar stoel – maar ze gaf geen krimp. Ze stond onhandig bij de tafel en keek even mijn vader aan. Toen boog ze haar hoofd en glimlachte.
‘Nou wat een streng spel – als ik zo sta kan ik ieder geval niet op mijn nieuwe jurk knoeien. ’
Ik
Het was mijn beurt. Zorgvuldig had ik van tevoren het broodje gekozen dat ik uit de mand zou pakken. Niet te groot – grote broodjes waren stevig maar werden snel zwaar en konden van de vork vallen. Klein stukjes waren licht maar zogen teveel vocht op. Ik voelde hoe het gezin iedere beweging volgde. Onder mijn wimpers door keek ik naar vader. Als hij even niet op zou letten zou ik het broodje dubbel kunnen vouwen waardoor ik de fonduevork door vier korsten kon duwen. Maar ik zag hem ontspannen naar me kijken. Snel drukte ik het brood stevig om de steel van de vork. Ik zag hoe mijn vingers trilden van spanning. Nu de vork in de kaas dopen, lang genoeg om niet onbeleefd te zijn en kort genoeg om het brood stevig te houden. Even draaide ik de vork door de warme massa. Voorzichtig haalde ik het broodje boven. Geschrokken zag ik hoe het brood langzaam van de tanden zakte. Wanhopig probeerde ik de kaas als een soort touw om het brood en de vork te wikkelen zoals ik mijn vader had zien doen. Mijn maag draaide om in mijn buik toen ik zag hoe het brood steeds verder scheurde. Snel stak ik het brood in de kaas. Koude zweetdruppels rolden langs mijn ribbenkast. Het was onmogelijk te weten of het brood nog aan de vork zat en in paniek keek ik naar mijn vader die me bemoedigend toeknikte. Ik slikte en haalde langzaam de vork boven de pan. Het bloed trok uit mijn wangen weg. Ik keek mijn vader aan en zag hem duister staren naar de lege tanden van de vork. Hij boog zich over de pan en staarde in de kaas en keek me vervolgens doordringend aan.
‘Dat is erg, erg onbeleefd Johan. Vind jij de fondue niet lekker? Heb jij niet geleerd hoe te eten met bestek? Nou?’
Ik ontweek zijn blik en legde de vork precies zoals dat hoorde op het bord. Mijn hoofd gloeide alsof ik een tik op mijn wangen gekregen had. Ik durfde niet op te kijken van mijn bord. Door mijn oogharen zocht ik mijn moeder. Maar ze stond stram rechtop met haar handen op haar rug en keek me niet aan. Vader boog zich voorover over de tafel en drukte zijn grote vinger in het tafellinnen:
Het grootste gevaar doet zich voor aan tafel,
Waar menig mens zich ontpopt als een hork.
Wij morsen niet, noch zullen wij ooit schrokken.
Maar bovenal, steeds eten wij met mes en met vork
Hij tikte met zijn vinger op het houten omslag van het boekje, dat naast zijn wijnglas lag. Tik. Tik. Tik.
Tot slot, volg ernstig op al mijn bevelen.
Gehoorzaamheid verdraagt geen grap.
Neem steeds een voorbeeld aan je ouders
En volg waar zij gaan, stap voor stap voor stap.
‘Misschien dat jij dan eerst maar eens moet leren eten zonder bestek? Nou? Zoals de apen dat doen in Afrika?’
Hij graaide mijn bestek van mijn bord.
‘Nou kom, probeer het nu nog maar eens. ‘
‘Nu gelijk?’ fluisterde ik.
Hij kikte en gebaarde uitnodigend naar de pan. Hij glimlachte zijn brede tanden bloot.
‘Nu. ‘ zei hij beslist. ‘Kom, haal dat brood uit mijn kostelijke fondue voordat het de smaak bederft. Of wil je dat soms?’
Ik schudde mijn hoofd. Mijn moeder staarde strak naar de gesloten gordijnen. Trillend hield ik mijn hand boven de pan en voelde de gloeiend hete damp van de kaas op mijn huid. Smekend keek ik mijn vader aan die zijn wenkbrauwen dwingend fronste. Dood en verderf loeren er op degene die zich er niet aan de paden houdt. Ik keek in de pan waarin grote bellen verschenen en openknapten. Zou het helpen het langzaam te doen? Zouden je vingers kunnen wennen aan de hitte van de kokende kaas? Ik dacht terug aan vorig jaar toen ik mijn mond gebrand had aan de fondue en nog dagen later met mijn tong de blaren op mijn gehemelte kapot kon drukken. Een paar weken geleden had ik bij Ben een goochelaar op televisie gezien, die liep over vuur alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Kaas kon nooit zo heet zijn als vuur. Ik deed mijn ogen dicht en dacht aan de goochelaar. Een zwembad in de zomer, ijskoude cola in een beslagen glas.
Snel doopte ik mijn vingers in de kaas. Het voelde alsof ik mijn hand in een pan kokend water stak en ik voelde hoe tranen zich door mijn gesloten oogleden perste. Zo snel ik kon tastte ik rond in de dikke kaasbrij. Ik beet hard op mijn onderlip om niet te schreeuwen. Eerst was er geen pijn – alleen maar de hitte van de kaas die ik voelde tot in mijn ellebogen. Plotseling voelde ik een sponzig stuk tussen mijn vingers. Ik greep het en haalde zo snel ik kon mijn vingers uit de pan. Toen kwam de pijn. Het leek of mijn handen in brand stonden. Ik wilde niets liever dan mijn vingers in mijn mond steken, maar ik balde een vuist en liet mijn adem tussen mijn tanden door ontsnappen.
‘Warm’ piepte ik door mijn tranen heen. Ik blies op mijn vingers en keek naar mijn vuurrode vingers waarop witte blaren ontstonden. Mijn vingers lachten.
‘Dat gaat al beter zo.’ mompelde mijn vader afwezig terwijl hij wat paddestoelen op zijn bord schepte.
‘Heel netjes.’
Einde aflevering 1 van 2. Automatisch een bericht als deel 2 beschikbaar is? Schrijf je in op de nieuwsbrief of download het complete verhaal als PDF of EPUB